Molengraaf op waterstaat

 De constructie van boomstammen en takken die Johan Sietzema bouwde op de zichtlijn van de hoofdboezem met de molenrij en de doorgang in de dijk waar het boezemwater in de Lek wordt opgenomen, refereert aan de molens in het gebied, maar gaat er ook tegenin. Tegenover de vloeiende bewegingen van de molenwieken zette Sietzema de harkerige bewegingen van zijn houten bouwsel. Tegendraadsheid, harken, verdraaien, je draai vinden zijn dan ook termen die op het beeld van toepassing zijn. Het is een bouwsel dat als een reuzeninsect uit het water lijkt te kruipen, twee zware goten achter zich aantrekkend. Maar het is ook een hark die zich in de dijk vastklampt om niet in de modder en het water weg te zakken. Se absurde molen ( geïnspireerd op de Tjasker, de meest elementaire watermolen) wekt de indruk een rol te vervullen in de wijdsheid van het poldergebied, de waterstand te regelen en het gebied (mede) van de ondergang te redden, maar heeft geen enkele functionele betekenis. Het bouwwerk doet eerder aan de avonturen van Don Quichotte dan aan de verrichtingen van de dijkgraaf denken. De gestolde beweging die het beeld uitstraalt is schijn, de harkerigheid hartverscheurend.

 Piet Augustijn, Art Below Sealevel 2004-11-04